Vuursteen, van ontginning tot debitage en fouten bij de bewerking van silex

Vuursteen, van ontginning tot debitage, fouten en moeilijkheden die kunnen optreden bij de bewerking van vuursteen
(ons voor publicatie ter beschikking gesteld door de auteurs : Romain De Moor en Johnny De Mol)

Dit artikel is eveneens beschikbaar in het Frans in de papier-versie van "L'image-Témoin, observations en milieu karstique" - Cet article est na version en flamand/néerlandais de l'article "Silex, de l’extraction au débitage. Accidents et difficultés qui peuvent survenir lors de la taille du silex", disponible dans la version imprimée sur papier dans "L'image-Témoin, observations en milieu karstique".

Wat is vuursteen

Vuursteen of silex is een sedimentair gesteente dat door de mensheid reeds eeuwen wordt gebruikt vanwege zijn eigenschappen. Het staat vooral bekend om zijn hardheid. De naam “silex” is afgeleid van het Latijnse woord voor vuursteen. Het is ontstaan als een concretie van kiezelzuur (Si O2 of siliciumdioxide) afkomstig van skeletten van afgestorven micro-organismen in de zee, zoals diatomeeën of kiezelwieren en sponzen.

Vuursteen is gevormd in kalkafzettingen uit het secundair (65-136 miljoen jaar geleden). Over het formatieproces van vuursteen bestaat er momenteel nog heel wat onenigheid. Er bestaan twee mogelijke ontstaanswijzen.

1° de syn-sedimentaire theorie

Volgens de syn-sedimentaire theorie kan de vorming van silex optreden tijdens de afzetting van sedimenten. Er zijn verschillende processen die kunnen leiden tot de vorming van silex op dit punt:

- Diagenese: dit is de periode waarin sedimenten worden samengeperst en verharden tot gesteente. Tijdens de diagenese kunnen poreuze zones ontstaan, waar water met opgeloste mineralen kan doordringen. Deze mineralen kunnen onder bepaalde omstandigheden silicaatoplossingen bevatten, die worden afgezet binnen de poriën van het sediment.

- Oplossing en neerslag: silicaatoplossingen kunnen worden afgezet binnen de poriën van het sediment, doordat water met silicaatoplossingen door het sediment sijpelt. Naarmate het water verdampt of reageert met andere chemische componenten in het sediment, kan het silicaat neerslaan in de vorm van microkristallijne kwarts, wat uiteindelijk leidt tot de vorming van silex.

- Organische invloeden: het kiezelzuur zet zich af op fossielen van andere zeeorganismen, zoals schelpen en zeeëgels of in de graafgangen van sommige zeedieren. In het laatstgenoemde geval worden pijp- of andere cilindervormige vuursteenbrokken gevormd. Volgens dit proces grijpt de vorming van vuursteen gelijktijdig plaats met de vorming van de kalklagen, de krijtmodder van andere micro-organismen, op de bodem van de zee.

2° de post-sedimentaire theorie

De meest voorkomende vorm van silex is knolvormig en zeer onregelmatig van vorm. Het meest herkenbare kenmerk is de witte schors (cortex) waarmee de silexknol is omhuld. Deze cortex is vermoedelijk ontstaan door ontwatering of dehydratatie aan de buitenzijde van de knol. Er is een grote variatie wat betreft de dikte van de cortex. Deze kan variëren van ongeveer 1 mm tot meerdere millimeters. Eenmaal uit zijn geologische context kan de cortex verdwijnen en wordt deze vervangen door een verweringscortex, waarvan de kleur varieert van zwart naar bruinig, … Andere vormen van silex kunnen voorkomen onder de vorming van platen, lagen en pijpen.

Silexgesteente komt in verschillende kleuren voor, afhankelijk van de mineralen en organische materialen die in de steen aanwezig zijn. Enkele veelvoorkomende kleuren van silex zijn:

- Zwart: Silex kan diepzwart van kleur zijn, vaak als gevolg van organisch materiaal zoals koolstof dat in de steen aanwezig is.

- Grijs: Grijze tinten zijn ook gebruikelijk in silexgesteente. Dit kan variëren van lichtgrijs tot donkergrijs, afhankelijk van de samenstelling.

- Bruin: Silex kan bruine tinten vertonen als gevolg van oxidatie van ijzerhoudende mineralen in de steen.

- Rood: Sommige silexstenen kunnen roodachtig van kleur zijn als gevolg van de aanwezigheid van ijzeroxiden.

- Geel: Gele tinten kunnen voorkomen in silexgesteente als gevolg van verschillende mineralen en oxidatiestaten van ijzer.

- Groen: Groene tinten kunnen voorkomen in silex als gevolg van de aanwezigheid van chloriet, een groen mineraal.

De kleurvariatie van silex kan sterk variëren afhankelijk van de specifieke chemische samenstelling van het gesteente en de omgevingsomstandigheden waarin het is gevormd.

Herkomst

Wat betreft de herkomst van de vuursteen gaat het over twee soorten van voorkomen, namelijk primaire vindplaatsen en secundaire vindplaatsen.

Primaire vindplaatsen

Als men spreekt over primaire vindplaatsen, gaat het over vuursteen die nog steeds onverplaatst voorkomt in de oorspronkelijke (kalk)afzettingen en zich dus nog steeds in zijn (verticale of horizontale) toestand bevindt. Hieronder een lijst van primaire vindplaatsen in België en Nederland.

- Henegouwen: Streek van Bergen, Spiennes, Obourg, Mesvin (formatie van het Coniaciaan tot het Maastrichtiaan)

- Haspengouw: Linkeroever van de Maas. Belangrijke ontsluitingen: Jandrain-Jandrenouille (Formatie van het Boven Campaniaan en het Maastrichtiaan)

- Voerstreek: in Belgisch en Nederlands Limburg. Belangrijke ontsluitingen. Rijckholt-Sint Geertrui, Sint Pieters Voeren, Valkenburg (Formatie van Gulpen en Maastricht).

In de Belgische Ardennen is er geen voorkomen van natuurlijke ontsluitingen van silex.

Tijdens het Paleolithicum en Mesolithicum maakte de prehistorische mens gebruik van vuursteenknollen die werden gevonden aan de oppervlakte, zoals in dalwanden en riviervalleien. Vanaf het Midden-Neolithicum (ca. 5.500 B.P.) met het verschijnen van de Rössen en later de Michelbergscultuur gaat men over tot de exploitatie van dieper gelegen vuursteenbanken, die wel een betere kwaliteit bezitten. Via het uitgraven van diepere schachten, soms tot op een diepte van 15 m, en horizontale galerijen was het mogelijk om deze vuursteenlagen te ontginnen.

Foto 1 - Silexmijn te Spiennes. Vb. van een primaire vindplaats. Zicht op een horizontaal uitgegraven                            galerij op een diepte van 9 m. (foto: R. De Moor).

Secundaire vindplaatsen

Secundaire vindplaatsen van silexgesteente zijn locaties waar silex wordt gevonden, nadat het is vrijgekomen uit primaire afzettingen en opnieuw afgezet door natuurlijke processen. Een voorbeeld hiervan is door uitschuring van een rivier. Op die manier wordt de silex door water of ijs getransporteerd. Hier spreekt men over alluviale vuursteen. Deze vuursteen is veelal gekenmerkt door de grote fragmentatie en afronding van de knollen, die is veroorzaakt door het transport of vorstinwerking. Enkele voorbeelden van secundaire vindplaatsen zijn:

- Rivierbeddingen: silexknollen worden afgebroken uit primaire afzettingen door erosie en worden vervolgens meegenomen door rivieren.

- Grindbedden: natuurlijke afzettingen van grind, kleine stukjes gesteente die vaak worden aangetroffen langs rivieren, beken en op plekken waar water stroomt. Deze afzettingen worden gevormd door het proces van erosie. Grindbedden kunnen vindplaatsen zijn van silex.

- Kustlijnen: plaatsen waar de zee tegen de kustlijn slaat door golfactie, zorgen ervoor dat silexknollen verspreid op de stranden terecht komen en zo in een secundaire toestand te vinden zijn.

- Gletsjerafzettingen: silex kan door gletsjers worden meegedragen en vervolgens worden afgezet in gebieden waar de gletsjer smelt of zich terugtrekt. Deze afzettingen kunnen worden gevonden in glaciale rivierbeddingen en morenes.

- Aardverschuivingen: door natuurlijke processen kan silex worden blootgelegd en verplaatst worden naar secundaire vindplaatsen.

- Grondafzettingen: door sedimentafzettingen op het land kan silex worden gevonden, zoals klei- en leemafzettingen

Foto 2 - Silexknol Spiennes: afkomstig van een primaire vindplaats. Silexknol Maasvlakte: afkomstig van een secundaire afkomst. De silexknol van de secundaire vindplaats is volledig verweerd ten opzichte van de primaire vindplaats. (Verzameling en foto: Romain De Moor)

Herkomstbepaling

Herkomstbepaling van silex is een belangrijk aspect van archeologisch onderzoek. Het identificeren van de oorsprong van silex kan helpen bij het begrijpen van handelsnetwerken, menselijke migratiepatronen en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen door prehistorische samenlevingen. Momenteel bestaan er verscheidene analysemethodes, doch geen enkele is volkomen sluitend.

- Mineralogisch onderzoek: determinatie van mineralogische samenstelling van verschillende vuursteenvarianten geven weinig concrete informatie.

- Micro paleontologisch onderzoek: hier gaat het om het herkennen van micro-organismen of fossielen in vuursteen. Met deze methode is het mogelijk om de geologische formatie te achterhalen waaruit het vuursteen is gewonnen, maar de precieze ontsluiting achterhalen is niet mogelijk.

- Macroscopisch onderzoek: Dit gebeurt op grond van variaties in textuur (fijn of grofkorrelig), kleur en fysisch uitzicht van de cortex (vers of gerold) van het vuursteen (vorstbeschadiging). Vooraf is een grondige kennis van alle vuursteenontsluitingen in het studiegebied vereist. Cortex heeft de mogelijkheid om iets te vertellen in verband met de afkomst.

Verweringsprocessen

Artefacten staan bloot aan veel natuurlijke elementen, chemische en fysische processen in de boden alsook aan de oppervlakte liggen aan de basis. Meestal blijven die beperkt aan de buitenkant van het artefact.

Chemische verwering

- Witte patina: artefacten kunnen voorzien zijn van een witte of witachtige patina die sterk kan variëren in tint/ intensiteit.  Deze kan gaan van blauwwit, grijzig en sneeuwwit. Het uitzicht kan veranderen van geaderd tot volledig dekkend gepatineerd.  Deze variaties kunnen te wijten zijn aan het pH gehalte in de bodem, de vuursteensoort (textuur)of de ouderdom van het artefact en/ of de afdekking. De witte verkleuring dankt zijn vermoedelijk ontstaan aan een dehydratatie van de buitenkant van het vuursteen. Opgeloste zuren in het bodemwater zorgen voor aantasting van de kwartspartikels in de silex (= oplossing) zodat een poreus oppervlak ontstaat (vergelijkbaar als schuim op bier). Door lichtreflectie op deze poreuze buitenwand wordt een witte kleur (= patina) waargenomen.

- Glanspatina: het artefact is voorzien van een doorgaans zwakke glans die de gehele buitenwand bedekt en glad/effen maakt. Deze afdekking met ijzeroxiden vormt een soort vernis/film van silica of kiezelzuur, aangevoerd door het grondwater. De silica vullen kleine holtes en poriën in de buitenwand van het artefact, zodat een effen en glad oppervlak gecreëerd wordt.

- Kleurpatina: de meest voorkomende kleurpatina ’s zijn bruinig tot roodbruinig. Vermoedelijk ontstaat deze kleur door oxidatie van ijzermineralen in de silex, ofwel door afzetting van een laag ijzeroxiden of ijzerhydroxiden die door het grondwater zijn aangevoerd.

- Oplossingsverschijnselen: door langdurig verblijf in de bodem kunnen scherpe kanten, boorden en ribben van artefacten afronden.

Verwering aan het oppervlak

- Windglans of windlak: dit is een vettige glans die enkel voorkomt op de buitenwand van het artefact en slechts een plaatselijke dekking geeft. Het ontstaan ervan is het gevolg van schuring of polijsting door de wind, beladen met zand of silt. Vlakken die door windlak zijn bedekt vertonen microscopisch kleine puntjes (<1 mm), vermoedelijk ontstaan door het inslaan van zandkorrels. Windglas of windlak komt enkel voor in extreme koude fase (eolische glans) en komt enkel voor bij artefacten uit het paleolithicum.

- Vorstinwerking: door herhaaldelijke afwisseling van vorst en dooi bestaat de mogelijkheid dat er kleine scheurtjes in het vuursteen ontstaan. Door dit fenomeen ontstaat er door insijpelend water van binnenuit een splijting. Typisch voor vorstbreuken zijn: onregelmatige concentrische cirkels, concaviteit, centrale navel, oneffen vlak.

- Verbranding: artefacten die aan langdurige verhitting vanaf 300°C worden blootgesteld, ondergaan verschillende veranderingen, die naargelang de intensiteit en duur van de verhitting dieper in de kern van het artefact kunnen penetreren. In de eerste fase van verhitting van de vuursteen gaan zich kleine barstjes vertonen, dit noemen we craqueleren. Later treden er kleine kratervormige beschadigingen op, zogenaamde potlidding. In de laatste fase, wanneer de vuursteen volledig gedehydrateerd is, treedt een grondige verkleuring op (wit tot grijzig) en een totale fragmentatie. In deze laatste fase is de vuursteen meestal niet meer geschikt voor bewerking.

- Verwering i.v.m. bodembeweging (soil-mouvement): krassen, drukkegels en cryoturbatieretouches ontstaan frequent bij artefacten die ten gevolge van bodembewegingen, solifluctie en gelifluctie, met elkaar of met andere harde voorwerpen zoals rots, stenen… in botsing komen.

Eigenschappen van vuursteen

Door een aantal specifieke kenmerken is vuursteen het ideale materiaal om er werktuigen van te maken. Zijn hardheid van 7 op de hardheidsschaal van Mohs is belangrijk voor de vervaardiging van snijdende werktuigen. Naast het verwerken van zacht plantaardig materiaal of vlees, … moest men ook hardere materialen zoals hout, been, gewei, … kunnen bewerken. Naast de hardheid is de broosheid ook een belangrijke eigenschap. Naast de hardheid is de broosheid ook een belangrijke eigenschap, daardoor is het een gemakkelijk te bewerken materiaal en is het gevoelig voor zware schokken. Vuursteen heeft in alle richtingen gelijke eigenschappen, de zogenaamde isotropie, in tegenstelling tot bijvoorbeeld leisteen. Deze isotropie maakt het mogelijk om vuursteen in alle richtingen op dezelfde wijze te bewerken. Insluitsels van vuursteen met een andere korrelgrote, fossielen, scheuren,… kunnen de isotropie doorbreken. De belangrijkste eigenschap van vuursteen is het feit dat kinetische energie ten gevolge van een slag of druk zich als een kegel in concentrische golven door de steen verplaatst. Deze ontstaan op de plaats waar de slag of druk wordt gezet. Dit noemt men het slagpunt. De breuk leidt tot een konische afslag, die enkel sporadisch voorkomt in volledige kegelvorm.

Foto 3 - Voorbeeld van een concentrische afslag (Verzameling en foto: R. De Moor)

Wat kan er misgaan bij de afslag of bewerking van de silex

Hoewel het bewerken van silex eenvoudig lijkt, komen er toch heel wat moeilijkheden bij kijken, niet alleen bij de handeling van het bewerken maar ook door de kwaliteit van de silex zelf. 

Bij het maken van een afslag zijn er allerhande omstandigheden en kwaliteitsproblemen van de silex, die er kunnen voor zorgen dat het vormen van een perfecte afslag niet zo eenvoudig is als het lijkt. De vorm van de afslag kan bepaald worden door de vuursteenverwerker. Hierbij speelt de hoek van de afslag een grote rol. Ook de kracht die werd gebruikt bij de afslag en de aard van de gebruikte materialen die hier werden ingezet om de afslag te bekomen, spelen een voorname rol. Bepalend voor de afslag was ook de buitenkant (vormt de dorsale zijde van de afslag) van de silexknol. De mate van preparatie, de hoek van het slagvlak en de ondersteuning die werd gebruikt op het afslagvlak, zorgden ervoor dat de afslag verder door liep. Ook de aard van de grondstof speelde hier een belangrijke rol. Indien alle condities aanwezig waren, liep een afslag distaal en dun uit. Hier spreken we van een feather. In geval dit niet zo was, ontstonden er andere, niet gewenste distale uiteinden. Dan spreekt men van hinges of steps.

Hinge-fracture: de afslag (kling) loopt abrupt onder vrijwel haakse hoek uit de kern. Het uiteinde van de afslag is dan afgerond en vaak iets teruggeslagen

Step-fracture: de afslag (kling) loopt niet uit de kern maar knapt abrupt halverwege af onder een rechte hoek

Foto 4 - Voorbeeld van een step-fracture op een kling (Spiennes)

(verz.: Johnny De Mol / foto: Romain De Moor)

Bij de step kent men twee variaties

Het splijtvlak van de kegel stopt ter hoogte van het punt waar de afslag is afgeknapt

Het breukvlak loopt nog een klein stukje verder

De vorm van het afslagvlak is belangrijk voor de afhaking, bepalend voor de uiteindelijke vorm van de afslag. Bij het ontbreken van ribben of verhogingen op dit vlak ontstaat er een waaiervormige afslag. Vaak loop deze uit op een hinge- of stepfracture. Zowel de step als de hinge laten hun sporen na op de kern in de vorm van een verdikking. Dit euvel maakt het verwerken van de kern niet eenvoudig. Hirdoor ontstonden steeds kortere afslagen/klingen.

Figuur 1 - Voorstelling van de feather, step, hinge en plunging

Om de kern verder te kunnen gebruiken moesten er kerncorrecties gebeuren. Deze gebeurden meestal door het gebruik van een harde percussie. Deze slag moest met een zekere precisie worden uitgevoerd, met dosering van de slag en goede inschatting tot de rand. Een andere mogelijkheid om de hinges of steps te verwijderen is de verdikking weg te nemen via de andere zijde. Een derde mogelijkheid om de verdikking te verwijderen is de kling terug op de verdikking te zetten en deze te gebruiken als drevel, doch deze manier was niet altijd efficiënt. Klingen of afslagen konden, in plaats van naar buiten te lopen, ook naar binnen lopen, waardoor ze een groot stuk van de kern wegnamen. Zo ontstonden er afslagen waar zich aan het distale uiteinde een vrij groot stuk van de kern vormde. Deze worden kling of afslag met kernvoet genoemd. Dit verschijnsel kwam ook voor bij bifaciale bewerking en neolithische bijlen, waarbij zich een driehoekige dwarsdoorsnede vormde. Een deel van de tegenoverliggende rand werd daardoor weggenomen. Dit verschijnsel noemt men een plunging, overschot of outrepassé.

Figuur 2 - Voorstelling van een Outrepassé

Het gebruik van de term plunging komt het meest voor bij de klingkernen. Beide andere technieken worden het vaakst gebruikt bij bifaciaal bewerkte werktuigen, ondanks dat er geen verschil gemaakt wordt tussen de drie mogelijkheden.
Van een heel andere aard is het voorkomen van een end-shock, die vooral voorkomt bij een slechte ondersteuning van het te bewerken werkstuk. Trillingen die voorkomen door de slag, zorgen er voor dat de elasticiteit van de vuursteen wordt overtroffen. Ten gevolge daarvan ontstaat er een typische transvale breuk. Deze breuk kan steeds voorkomen bij het retoucheren van bifaciaal bewerkte voorwerpen. Deze breuk kan eveneens optreden tijdens het gebruik van gepolijste bijlen, bijvoorbeeld bij het hakken. Typisch voor een end-shock is een lipvormige breuk. Daar deze breuk niet ontstond bij de afslagplaats, zijn de typische kenmerken van een afslag niet aanwezig. Een end-shock kwam voor bij de productie, maar ook door het gebruik. Bij klingen zien we de end-shock vooral aan het proximale uiteinde. Daar de slagbobbel en de slagvlakrestant afbreken, wordt er gesproken van een languette-fracture.

Figuur 3 & 4 - Voorstelling van Languettebreuken

Foto 5 - Voorbeeld van een languettebreuk zoals rechts afgebeeld bij de voorstelling hierboven

(verz.: Myriam Van Der Meirsch / Foto: Erik Van Den Broeck)

Foto 6 - Voorbeeld van een languettebreuk zoals links voorgesteld op de voorstelling

(verz.: Johnny De Mol / foto: Romain De Moor)

De siret, scharnierbreuk of siret-fracture is een breuk die optreedt wanneer er spanningen ontstaan tijdens het bewerken van silex, meestal door slaan met een ander stuk steen, om gewenste vormen te creëren. Deze spanningen kunnen resulteren in een specifieke breukpatroon dat lijkt op een scharnier.

Figuur 5 - Voorstelling van een siret- of scharnierbreuk

Bij het gebruik van een drevel ontstaat er soms een zeldzame breuk, die gekend is als een fracture en nacelle. Bij het slaan van de kling komt er een deel los van de ventrale zijde.

Figuur 6 - Voorstelling van een nacellebreuk

Besluit

Ondanks de nodige vermeldingen en aandacht in de bestaande lectuur van deze voorkomende problematiek blijft het voor velen een uitdaging deze obstakels te herkennen. Met deze opsomming van alle mogelijkheden die fout kunnen gaan bij het bewerken van vuursteen, of te wijten zijn aan natuurlijke obstakels in het gesteente zelf, hopen wij een bijdrage te leveren aan het opgraven en/of prospecteren van silex artefacten. Vele van deze objecten worden ten onrechte over het hoofd gezien, wegens gebrek aan kennis en inzicht wat deze materie betreft. Zij maken geen deel uit van het ganse gamma aan silex artefacten, maar vormen een aparte groep binnen deze studieobjecten. Een verzameling van deze verschillende voorbeelden kan zorgen voor een belangrijke referentieverzameling, die wetenschappelijk verantwoord is en bijdraagt tot de studie van de silex artefacten.

Bibliografie

BEUKER J., 2010 - Vuurstenen en werktuigen technologie op het scherp van de snede, p.69-74 _Sidestone press, Leiden

BORDES F., 1961 – Typologie du Paléolithique ancien et moyen, publ. De l’Institut de Préhistoire de l’Université de Bordeaux, 2t., 84 p.

BORDES F., 1970 – Observations typologiques et techniques sur le Périgordien supérieur de Corbiac (Dordogne). Bull de la Société Préhistorique de France, t. 67, 1970, C.R.S.M., fasc. 4, p. 1112, fig 6 n°4

BUTLER C., 2005, Prehistoric Flintwork-The History Press, The Mill, Brimscombe Port, Stroud, Gloucestershire, GL5 2QG

CAUX S., BORDES J.-G., 2016 – Le silex Grain de mil, ressource clé du Sud-Oues de la France au Paléolithique : caractérisation pétroarchéologique et clé de détermination en contexte archéologique. Paléo n° 27-16, pp. 105-131. DOI : https://doi.org/10.4000/paleo.3196

CROMBE P., PERDAEN Y., SERGANT J., CASPAR J-P., 2001 -Wear Analysis on Early Mesolithic Microlits from the Verrebroek Site, East Flanders, Belgium, Journal of Field Archaeology, 28, 3/4, p.253-269

DE WEVER P., 2008 – Quelques généralités sur les radiolaires dans les series géologiques. MNHN-Terre, Paris. Futura-sciences.com https://www.futura-sciences.com/planete/dossiers/zoologie-radiolaires-bijoux-microscopiques-788/page/8/

ELOY L., 1980 – Etude complémentaire sur la fracture dite « segment de lame en nacelle », son mécanisme de production, ses variantes, ses ratés. In : Bulletin de la Société préhistorique française, tome 77, N°3, 1980, pp. 70-75

FORCE E., 2022 - Les radiolarites, des roches sédimentaires silicieuses d’origine biochimique. Institut d’écologie et des sciences de l’environnement de Paris – iEES, CNRS, INRAE, IRD, Sorbonne Université - Overblog https://totakenature.fr/tag-geologie-les_radiolarites_des_roches_sedimentaires_siliceuses_d_origine_biochimique.html

HOYEZ B., 2010 - A la découverte géologique des falaises d’étretat. Université du Havre. Planéte Terre,  ISSN 2552-9250, https://planet-terre.ens-lyon.fr/ressource/excursion-falaises-Ètretat-contexte.xml

HUBERT F., 1988 - L’Exploitation du silex à Spiennes, Guides Archéologique, Service national des Fouilles,1, Parc du Cinquantenaire, 1040, Bruxelles.

LEVKOV Z., 2016 – Histoire des Diatomées. MNHN Paris. https://www.mnhn.fr/fr/actualites/histoire-des-diatomees

ODELL G.-H., 2003 - Lithic Analysis: Manuals in Archeological method, theory and technique, Springer Science+Business Media, Inc, United States of America

PINEAU A., PAILLER Y, CLEMENT N., 2020 – Cachette et rejets de silex taillés. HAL Id: hal-02324341

SARDET C., 2023 – Protistes 2, Radiolaires, cacanthaires et foraminifères. Chroniques du Plancton. https://planktonchronicles.org/fr/portfolio/protistes2-radiolaires-acanthaires-et-foraminiferes

SOLEILFAHOUP F., 2011 – Microformes d’accumulation et d’ablation sur les surfaces désertiques du Sahara. Géomorphologie, vol. 17 – N° 2, pp. 173-186. https://doi.org/10.4000/geomorphologie.9376

VAN DEN BROECK E., 1928 – Introduction à l’étude de la Patine des Silex. Bulletin de la Société d’anthropologie de Bruxelles, vol. 43, pp. 190-221

VANDENDRIESSCHE H., 2022 - Flintknapping from the Lateglacial to the Early Holocene, The Belgian Scheldt valley sites of Ruien and Kerkhove, Sidestone Press, Leiden